Om het bestaan van zwaartekracht in de intergalactische ruimte te bewijzen, gaat Verlinde uit van een verdeling van het heelal, zoals weergegeven met het taartdiagram in de afbeelding hieronder. Daarin kun je zien, dat het heelal in de westerse natuurkunde wordt opgesplitst in donkere energie (68,3%), donkere materie (26,8%) en gewone materie (4,9%) in de ruimte waar de zwaartekracht heerst die is verbonden aan sterren, gas en stof.

   
Taartdiagram voor gewone materie, donkere materie en donkere energie

 

Volgens Verlinde moeten deze delen alle drie worden opgevat als de emergente eigenschappen van het heelal op basis van de abstracte onderlaag van qubits. Verlinde rept in zijn toelichting echter niet over de sinds Einstein bestaande tweedeling van het heelal, die gebaseerd is op de twee voorwerelden ervan (§5.3.1). De reden dat hij dit niet heeft gedaan heeft waarschijnlijk te maken met het probleem, dat de westerse natuurkunde om paradigmatische redenen zich nauwelijks nog van deze tweedeling bewust is. Maar omdat Verlinde specifiek het bestaan van zwaartekracht in de intergalactische ruimte moet kunnen bewijzen, wordt zijn toelichting mijns inziens veel transparanter wanneer er wel rekening mee wordt gehouden. Vandaar een korte herhaling:

  • de intergalactische ruimte met als voorwereld de ruimteachtige minkowski-ruimtetijd met de '3+1'-configuratie. Dit deel van het heelal bevat geen materie en daarom wordt aangenomen dat er geen zwaartekracht heerst.
  • de sterrenstelsels met als voorwereld de tijdachtige zwaartekrachtruimtetijd met de '2+2'-configuratie (§5.4.2). Dit deel omvat dus alle materie van het heelal, alwaar de zwaartekracht heerst.

NB.50 Met zwaartekracht wordt in dit hoofdstuk altijd de moderne zwaartekracht van Einstein bedoeld tenzij anders vermeld.

 

Door de twee indelingen op de meest logische manier met elkaar te combineren krijg je de volgende situatie:

  • het heelaldeel van de donkere energie (68,3%) komt in dat geval overeen met de intergalactische ruimte, die gebaseerd is op de '3+1'-configuratie van de ruimteachtige ruimtetijd
  • het heelaldeel van de gewone materie en zwaartekracht (4,9%) komt in dat geval overeen met de sterrenstelsels en is gebaseerd op de'2+2'-configuratie van de tijdachtige ruimtetijd
  • het heelaldeel van de donkere materie (26,8%) kan op voorhand nog niet bij de tweedeling van het heelal worden ingedeeld, omdat het een gefingeerd deel betreft. Het is bedoeld om het eerder genoemde tekort aan zwaartekracht in het heelal te compenseren en het is feitelijk nog steeds niet duidelijk vanuit welk heelaldeel die extra zwaartekracht kan worden verkregen: Vanuit het sterrenstelseldeel of vanuit het intergalactische deel.

Door de combinatie ontstaat dus een situatie zoals hieronder verbeeld:                  

                                                  

                                                    Bij welk heelaldeel hoort de donkere materie?

Ga verder naar: 6.4.2. Twee mogelijkheden met hun voor en nadelen

­