Voortbordurend op de twee onbegrepen fenomenen, gaat Verlinde er in zijn onderzoek van uit, dat de heelalwand zich naar binnen toe niet gedraagt als een hologram, zoals in de vorige paragraaf beschreven, maar als een abstract weefsel dat volledig is opgebouwd uit qubits. Verlinde noemt het 'the dark universe'. Enerzijds kan dit abstracte weefsel dan worden opgevat als de 'onderlaag' van de waarneembare wereld, anderzijds kan die wereld in dat geval worden opgevat als een emergente eigenschap op basis van dat abstracte weefsel. Dit geldt dan voor zwaartekracht even zo zeer.

In het onderzoek van Verlinde is emergentie dus niet gebaseerd op de informatie van atomen en moleculen, zoals we dat gewend zijn in de thermodynamica, maar op de informatie van ontelbare miljarden qubits, en dát komt dus voor rekenschap van de westerse kwantummechanica.

NB.46 Emergente eigenschappen zijn altijd gebaseerd op informatieve gegevens van grote hoeveelheden van de bouwstenen ervan. De aantallen zelf zijn voor de informatie niet relevant.

Door de twee genoemde fenomenen met elkaar te combineren lijkt het onbegrip erover te zijn opgelost, maar inzake het onderzoek van Verlinde moet er rekening mee worden gehouden dat er een essentieel verschil bestaat tussen de informatieoverdracht bij thermodynamica en kwantummechanica.

  • Bij de thermodynamica bevindt een eenheid van informatie zich altijd op één enkele, duidelijk gedefinieerde plaats: In de atomen of de moleculen afzonderlijk. De informatie is er dus altijd lokaal.
  • Bij de kwantummechanica bevindt een eenheid van informatie zich zowel lokaal als niet-lokaal. (Denk daarbij opnieuw aan superpositie.) Dit betekent, dat de eenheid van informatie zich zowel in één qubit bevindt alsook verdeeld is over meerdere qubits, die zeer ver van elkaar verwijderd kunnen zijn. Deze 'verdeeldheid van informatie' staat bekend als kwantumverstrengeling.

Dankzij deze verstrengeling van informatie moet de abstracte onderlaag van het heelal niet alleen worden opgevat als 'korrelig' maar ook als de lijm die alles in de waarneembare wereld bij elkaar houdt. Dit is de hypothese van Van Raamsdonk, die voor Verlindes onderzoek belangrijk is en waarop in paragraaf 6.5 wordt teruggekomen.

 

Alvorens verder te gaan met het onderzoek van Verlinde wil ik eerst nog benadrukken dat uit het bovenstaande kan worden opgemaakt, dat 'the dark universe' van Verlinde overeen lijkt te komen met de voorwereld van de Bolwaarnemer. Daarom zal puntsgewijs worden vastgesteld in hoeverre het abstracte weefsel van Verlindes 'dark universe', overeenkomt met dat van die voorwereld.

  • Ten eerste is en blijft Verlindes abstracte onderlaag een soort afspiegeling van de 2D-wand van het heelal waardoor deze onderlaag, net zoals de voorwereld van de Bolwaarnemer, als 2D kan worden opgevat.
  • Ten tweede zijn de ruimtetijdschillen, waaruit de abstracte voorwereld van de Bolwaarnemer bestaat, eveneens 2D-wanden. De voorwereld van de Bolwaarnemer kun je dan ook zien als bestaande uit ontelbaar vele miniatuurafspiegelingen van de 2D-wand van het heelal.
  • Ten derde bestaat Verlindes 'dark universe' uit ontelbaar vele qubits, die mijns inziens verrassend overeen komen met de 2D-ruimtetijdschillen van de voorwereld van de Bolwaarnemer. Qubits zijn namelijk de kleinste eenheden van informatie uit de voorwereld terwijl de ruimtetijdschillen in paragraaf 4.3.2 de 'kleinste eenheden van ruimtetijd' werden genoemd.
    Dat de omvang van de ruimtetijdschillen zeer verschillend is en zelfs oneindig groot kan zijn, lijkt echter niet te stroken met de qubits omdat algemeen wordt verondersteld dat die allemaal gelijk van grootte zijn (korrelig). Bedenk echter, dat het in beide gevallen gaat over abstracte grootheden. Die hoeven naar mijn mening niet per se kleine bolletjes te zijn, zoals dat het geval is bij fysieke atomen van eenzelfde soort. 

    Door nu te veronderstellen dat de westerse qubits op dezelfde manier in grootte verschillen als de oosterse ruimtetijd-atomen, wordt waarschijnlijk de 'lijmhypothese' van Van Raamsdonk verklaard en daarmee in feite de kwantumverstrengeling. In paragraaf 6.5 wordt deze veronderstelling onderbouwd.

Toestandsruimte van een qubit
  • Tenslotte, de overeenkomst tussen ruimtetijdschillen en qubits is vooral ook opvallend omdat de qubits worden beschreven in een toestandsruimte met twee basistoestanden (of basisvectoren), die formeel equivalent is aan een tweedimensionale vectorruimte over de complexe getallen (zie de afb. hiernaast, uit nl.Wikipedia).
    De twee basistoestanden (of basisvectoren) worden gewoonlijk geschreven als |0〉 en |1〉. Een qubit kan dus worden gezien als een kwantummechanische versie van de klassieke databit (0 en 1).

    NB.48 Computerbits kunnen in twee toestanden verkeren: 0 of 1. Qubits kunnen meer informatie opslaan, doordat ze een combinatie van beide toestanden tegelijkertijd onthouden (superpositie). Hierdoor hebben ze theoretisch gezien een enorme rekenkracht.


    Ruimtetijdschillen kunnen worden beschreven als virtuele bollen met twee cirkelvormige (=2D) coördinaten die loodrecht op elkaar staan: Eén 2D-coördinaat voor de ruimte en één 2D-coördinaat voor de tijd.
    (In mijn boek wordt uitgelegd dat ruimte en tijd in de voorwereld haaks op elkaar staan.)

Mijn conclusie is dan ook dat ruimtetijdschillen en qubits synoniemen zijn: de 2D-ruimtecoördinaat is gelijk aan |0〉 en de 2D-tijdcoördinaat is gelijk aan |1〉. Ervan uitgaande dat kwantumverstrengeling en de lijmhypothese berusten op de mogelijkheid dat qubits, net zoals de ruimtetijdschillen, oneindig groot kunnen zijn, veronderstel ik dat 'the dark universe' van Verlinde overeen komt met de voorwereld van de Bolwaarnemer, ofwel, dat de nawereld met haar 3D-ruimte, constante tijd en zwaartekracht een emergent verschijnsel is van de voorwereld. Het verschil van inzicht berust mijns inziens enkel en alleen op de waarschijnlijkheid dat de westerse kwantummechanica, om het spreekwoordelijk te zeggen, 'door de bomen het bos niet kan zien': Wanneer je de 'dark universe' c.q. voorwereld benadert vanuit het ultramicroscopische niveau van de kwantummechanica, dan beschrijf je het in termen van qubits, die allemaal gelijk lijken te zijn maar waarvan de eenheden van informatie over oneindige afstanden verspreid kunnen zijn. Maar als je de 'dark universe' c.q. voorwereld benadert vanuit het kosmische niveau, dan beschrijf je het in termen van ruimtetijdschillen, die in omvang zeer verschillend en zelfs oneindig groot kunnen zijn.

NB.49 Denk in dit verband ook aan de z.g. EPR-paradox die berust op een tegenspraak tussen de speciale relativiteitstheorie van Einstein en de kwantummechanica. In de eerste theorie is het onmogelijk dat iets sneller kan bewegen dan het licht en in de tweede theorie kan informatie over haast oneindig grote afstanden onmiddellijk worden doorgegeven. Dit is lang een probleem geweest maar bleek uiteindelijk te kunnen worden opgelost door afstand te doen van de lokaliteit van de kwanta door het aannemen van de kwantumverstrengeling.

 

Om ook in het verdere onderzoek van Verlinde de overeenkomst tussen de voorwereld met zijn ruimtetijdschillen en 'the dark universe' met zijn qubits te kunnen herkennen moet ik hierna de in §5.3.1 ingevoerde termen '2+2' en '3+1' gebruiken, waar het gaat om de (westerse) tweedeling van de voorwereld. De reden daarvan is dus niet dat dit oosters is of om Verlindes onderzoek daarmee te frustreren. In tegendeel, het is enkel en alleen omdat de westerse natuurkunde er door haar paradigma niet meer bij stil staat, dat de tweedeling van het abstracte onderliggende weefsel een concreet gegeven is geworden (§5.3). Ook bij Verlindes onderzoek komt die tweedeling ter sprake, al wordt het niet als zodanig benoemd. Door die tweedeling juist te benadrukken met behulp van de termen '2+2' en '3+1', wordt het onderzoek van Verlinde mijns inziens veel transparanter, waardoor begrippen als 'voorwereld' en 'nawereld' toepasselijk worden.

Dat is dus wat ik hierna hoop te kunnen waarmaken.

 

Ga door naar: 6.4. De gevolgen van Verlindes onderzoek

­