Dankzij de wiskunde kon de westerse natuurkunde de abstracte werkelijkheid van de voorwereld weliswaar verwerken in de nawereld, maar de prijs die zij ervoor betaalde is naar mijn idee hoog. Het maakt de westerse natuurkunde veel minder transparant en vaak erg ingewikkeld. Dat dit niet alleen geldt voor buitenstaanders maar ook voor haar eigen wetenschappers, moge bijvoorbeeld blijken uit het gegeven dat de ethertheorie onder invloed van Einsteins Speciale theorie werd verlaten maar dat dit op grond van alleen zijn gedachte-experimenten niet officieel kon worden bevestigd. Dat gebeurde pas in 1920, zoals hierna wordt beschreven.

Het ergste is evenwel, dat de westerse natuurkunde vanwege haar paradigma een werkelijkheid verbergt, die waarschijnlijk nog veel mooier, grootser en begrijpelijker is dan de wereld die zij inmiddels heeft ontdekt op basis van Einsteins relativiteitstheorieën en de daaruit ontsproten kwantummechanica. En ook dat kan worden geconcludeerd uit de geheimzinnigheid waarmee het verlaten van de ethertheorie wordt omhuld. Dit vereist enige toelichting.

Het bestaan van 'ether' werd, zoals eerder genoemd, in de 19e eeuw verondersteld om als een dragend medium de voortplanting van licht en andere elektromagnetische straling in de (lege) driedimensionale ruimte te kunnen verklaren. Het was een zeer omstreden theorie, die sinds Einsteins Speciale Relativiteitstheorie overbodig bleek te zijn. Maar ja, dat was officieus. Officieel ging Prof. Lorentz nog lange tijd door met het perfectioneren van de ethertheorie en duurde het nog tot het openbaar maken van zijn Algemene Relativiteitstheorie (1915) alvorens Einstein het afbuigen van licht rond grote hemellichamen kon relateren aan het krommen van ruimtetijd. Dit was een stap in de goede richting, maar kennelijk was ook dat niet voldoende om de ethertheorie te verlaten. Het duurde daarom nog tot zijn inauguratierede aan de Rijksuniversiteit van Leiden, uitgesproken op 27 oktober 1920, alvorens Einstein officieel verklaarde dat zijn Algemene relativiteitstheorie moest worden gezien als een ethertheorie zonder deeltjes.

Einsteins gezag was inmiddels van dien aard, dat hij eenvoudig dingen kon decreteren. Maar wetenschappelijk gezien is dit natuurlijk een onmogelijke uitspraak: Hoezo een ethertheorie zonder deeltjes? Waarop berust de ethertheorie dan wel als het geen deeltjes zijn? Op het krommen van ruimtetijd misschien? 

Het antwoord daarop is nee! Het krommen van de ruimtetijd in de directe omgeving van hemellichamen maakt deze ruimtetijd namelijk nog geen dragend medium voor EM-golven: Denk aan de niet-gekromde ruimtetijd van Minkowski als voorwereld van de intergalactische ruimte. Het enige correcte antwoord op de gestelde vraag is dan ook, dat de ethertheorie kon worden verlaten vanwege de constante productie van tweedimensionale ruimtetijdschillen door de hemellichamen zoals verondersteld door de Bolwaarnemer en mogelijk bevestigd door Einstein met zijn bizarre ontdekking. Daardoor is de 3D ruimte er zo volledig mee doorspekt, dat EM-golven zich daarop in alle richtingen van het heelal kunnen voortplanten. De onzichtbare tweedimensionale ruimtetijdschillen vormen dan ook bij uitstek een dragend medium voor EM-golven. Je kunt het verlaten van de ethertheorie dan ook interpreteren als het bewijs van het bestaan van de abstracte 2D ruimtetijdschillen ofwel, de voorwereld van de Bolwaarnemer. Het bestaan van deze voorwereld geeft mijns inziens tevens het antwoord op de belangrijkste vraag in de huidige natuurkunde, die Vincent Icke als volgt formuleert: "Hoe vertelt de materie van de Zon aan de ruimte er omheen, dat die gekromd moet zijn?"

Hoewel het verlaten van de ethertheorie een uiterst belangrijk bewijs is, is dit niet het enige bewijs van het bestaan van de ruimtetijdschillen. Ondanks dat hun grootte zeer verschillend is – van oneindig klein tot oneindig groot – kunnen deze schillen namelijk worden opgevat als de kleinste eenheden, en derhalve als de kwanten, van ruimtetijd.

NB. 43 In de fysica is een kwantum de kleinste, ondeelbare hoeveelheid van een grootheid die bij een interactie betrokken kan zijn.

Dat verklaart wellicht de relatie tussen Einsteins relativiteitstheorieën en het ontstaan van de westerse kwantummechanica. In het addendum van deze website kom ik daar nog op terug.

 

Dat de ruimtetijd van Minkowski, met daarin de tijd als 4e dimensie, niet consistent is met de 3D ruimte en constante tijd van de Newtonmechanica, en ook niet met de ethertheorie is feitelijk niet zo belangrijk. Wiskundig wordt dit immers rechtgetrokken. Het enige wat nog telde was het erachter liggende doel ervan: Het ogenschijnlijk integreren van de 2D ruimtetijd in de westerse natuurkunde. Dat is dus redelijk gelukt. Voor het overige is het enkel en alleen een formaliteit die in de twintiger jaren in acht werd genomen vanwege het paradigma van de westerse natuurkunde. Honderd jaar na dato mag daarom best wel weer eens worden herdacht in hoeverre de 'worstelingen' van Einstein en de zijnen zich verhouden tot wat ik denk dat Einstein ontdekte in 1905, te weten: De voorwereld met zijn schillenstructuur. Vooral in die tijd moet die ontdekking afschuwelijk zijn geweest: Het voortbestaan van de westerse natuurkunde stond toen op het spel! Maar alle inspanningen ten spijt om dat te verbergen, moet de waarheid van de voorwereld toch een keer bekend worden. Dat de westerse natuurkunde daar inmiddels rijp voor is, blijkt uit het Λ-CDM-model van het heelal en komt ook in het addendum nog aan de orde.

Hopelijk heb ik met de inhoud van hoofdstuk 5 en het verlaten van de ethertheorie, de voorwereld van de Bolwaarnemer – en daarmee het innerlijk gevoel als subjectief wetenschappelijk zintuig een plaats kunnen geven in de vigerende natuurkunde. Wellicht dat ik op die manier ook de meest kritische westerse wetenschapper heb kunnen motiveren om mee te werken aan de uitgave van mijn boek.

Degene die hierdoor juist in tweestrijd komt is wellicht geholpen met een beroemde uitspraak van Einstein die m.i. heel toepasselijk is op het relativeren van het eigen tijdverloop, en waardoor het afhankelijk is geworden van de gekozen waarnemer:

"We cannot solve our problems with the same thinking we used when we created them".*

 

'We kunnen onze problemen niet oplossen met dezelfde manier van denken waarmee we ze gecreëerd hebben.' Je krijgt dan alleen schijnoplossingen, zoals het relativeren van het eigen tijdverloop en de minkowskiruimtetijd, met alle gevolgen van dien. Het maakt de westerse natuurkunde er niet transparanter op, zoveel zal duidelijk zijn, tenminste, voor als je geen fysicus bent.


Ga door naar: Hoofdstuk 6. ADDENDUM, 6.1. Onderzoek Erik Verlinde

­