De hiervoor genoemde overeenkomst van de minkowskiruimtetijd met de ruimtetijd van de Bolwaarnemer c.q. de voorwereld, is slechts ten dele waar. Om dit toe te lichten, noem ik de abstracte 4D-ruimtetijd van Minkowski hierna de '3+1' (3 ruimtelijke dimensies + 1 van de tijd), en die van de voorwereld de '2+2' (2 ruimtelijke dimensies + 2 van de tijd).

Dat de vergelijking slechts ten dele waar is, komt omdat de minkowskiruimtetijd (3+1) als voorwereld niet past bij gebeurtenissen die worden beïnvloed door de zwaartekracht van lichamen. (De abstracte 4D-ruimtetijd van Minkowski is immers de voorwereld van een ruimte die geen materie bevat, zoals de intergalactische ruimte.) Het verbeteren van verkregen meetresultaten met de stelling van Pythagoras, zoals hiervoor beschreven, is dus in principe niet van toepassing in de ruimtes rondom de hemellichamen terwijl de '2+2' voorwereld van de Bolwaarnemer overal van toepassing is: Zowel rond de hemellichamen als in de intergalactische ruimte waar geen materie is.

Dit verschil is echter alleen maar te begrijpen als je je een voorstelling kunt maken over hoe de abstracte werkelijkheid van de voorwereld en dus ook het abstracte onderliggende weefsel van Einstein, eruitziet.


Alle ruimtetijd c.q. al het onderliggende weefsel - ofwel de voorwereld - bestaat volgens de Bolwaarnemers uit een conglomeraat van tweedimensionale ruimtetijdschillen (2+2), die lijken op het oppervlak van een bol. Dat komt omdat zij door de hemellichamen worden gevormd en zich van daaruit uitbreiden, zoals rimpels in water dat doen wanneer je er een steen in gooit. Zo'n ruimtetijd is goed te begrijpen als je je voorstelt dat die schillen ongeveer zijn zoals de wanden van met een pijpje geblazen zeepbellen, die schier oneindig groot kunnen worden en elkaar kunnen doorsnijden zonder kapot te gaan. Je krijgt dan de volgende beelden:

  • Nabij de hemellichamen zijn de onzichtbare tweedimensionale ruimtetijdschillen geordend: zij liggen er omheen als de rokken van een ui. Dankzij die ordening in de voorwereld ontstaat in de nawereld de zwaartekrachtpotentiaal waarop de (lokale) zwaartekracht berust, zoals wij mensen die kennen. Meer perifeer van de hemellichamen doorsnijden de ruimtetijdschillen van de verschillende hemellichamen elkaar in alle richtingen van de voorwereld. In de nawereld daarvan bestaat geen zwaartekracht zoals wij mensen die kennen, omdat de schillen er niet zijn geordend en er dus geen zwaartekrachtpotentiaal ontstaat. De ruimtetijdschillen zijn er echter nog wel gekromd en dat veroorzaakt zwaartekrachtachtige verschijnselen in de nawereld, zoals bijvoorbeeld tussen de Zon en zijn planeten en de gekromde bewegingen van sterren zelf. Het is de gekromde ruimtetijd waarop Einstein doelt in zijn zwaartekrachttheorie. Binnen de sterrenstelsels is de voorwereld daarom sowieso 2+2.
  • In die delen van het heelal waar (vrijwel) geen materie is, zoals in de intergalactische ruimte, heersen geen zwaartekracht of zwaartekrachtachtige verschijnselen. Ogenschijnlijk althans, want volgens de Bolwaarnemer is de voorwereld van de intergalactische ruimte immers eveneens '2+2' (2 ruimtelijke dimensies + 2 van de tijd). De kromming van de ruimtetijdschillen lijkt er echter te verwaarlozen, waardoor de ruimtetijd van deze voorwereld zo weinig verschilt van de lege 3D ruimte met constante tijd van zijn nawereld dat het verschil wiskundig kan worden gelijk getrokken.


Op bovenstaande manier kun je dus een onderscheid maken tussen de abstracte onderliggende 2D-ruimtetijd van sterrenstelsels (2+2) en die van de intergalactische ruimte (3+1). Met de creatie van de minkowskiruimtetijd wordt dus feitelijk een onderscheid gemaakt tussen respectievelijk de tijdachige ruimtetijd en de ruimteachtige.


NB.37 Met de intergalactische ruimte wordt specifiek de ruimte tussen de sterrenstelsels bedoeld. Doordat de over het hele heelal verspreide sterrenstelsels heel ver uit elkaar liggen, maakt de intergalactische ruimte veruit het grootste deel van het heelal zelf uit. Zo is bijvoorbeeld de doorsnede van de Melkweg "slechts" zo'n 150.000 lichtjaar, terwijl het dichtstbijzijnde sterrenstelsel, de Andromedanevel, pas op een afstand van zo'n 2,5 miljoen lichtjaar ligt. Volgens de meest gangbare theorie zal de intergalactische ruimte steeds sneller een steeds groter wordend deel van het heelal gaan uitmaken, waardoor de sterrenstelsels steeds sneller uit elkaar drijven. Doordat de intergalactische ruimte zo groot is, is de gemiddelde dichtheid van materie binnen het heelal zeer laag en daarmee ook de hoeveelheid zwaartekracht. Dit maakt het mogelijk dat de uitdijing van het heelal voor onbepaalde tijd door kan gaan. (Zie nl.Wikipedia.)

Ga door naar: 5.3.2. Minkowskiruimtetijd desondanks te verenigen met de zwaartekracht?

­