Voor Newtoniaanse begrippen gaat het bij Einsteins ontdekking van de voorwereld natuurlijk om een aantal absurde aannames en conclusies. De kans om zijn ontdekking gepubliceerd te krijgen zou dus uitgesloten zijn geweest, ware het niet dat daaraan ook een zeer belangrijk pluspunt was verbonden. Vanwege het universele karakter van de schillenstructuur is die voorwereld namelijk bij uitstek geschikt als dragend medium voor licht en andere elektromagnetische straling. Met zijn vinding kon daarom de destijds absoluut onmisbare maar inmiddels wel zeer omstreden ethertheorie worden verlaten.*

NB.32 De 'ether' werd in de 17e door Descartes verzonnen als een soort tussenstof die de voortplanting van licht (en andere elektromagnetische straling) in de ruimte mogelijk maakt. Reeds in 1887 toonden Albert Michelson en Edward Morley echter ongewild aan dat die veronderstelde ether niet volstaat.

Voor Einstein is dit pluspunt waarschijnlijk de reden geweest, dat hij na zijn toevallige ontdekking contact heeft opgenomen met de in §5.1 genoemde Leidse hoogleraar Hendrik Antoon Lorentz. Lorentz was in die tijd namelijk niet alleen de nestor van de natuurkunde, maar had tevens enkele ingenieuze verklaringen geformuleerd waaraan de (licht-dragende) ether (lees: voorwereld) zou moeten voldoen om de ethertheorie in de praktijk te kunnen blijven handhaven. Het behoeft nauwelijks toelichting dat Lorentz daartoe had moeten aannemen, dat ruimte en tijd in die ether relatief behoren te zijn, hetgeen hij in 1899 had vastgelegd in een (wiskundige) transformatieformule voor de ether. Lorentz was voor Einstein dus verreweg de meest geschikte persoon om te raadplegen. Het gevolg daarvan was evenwel dat er waarschijnlijk een soort panieksituatie is ontstaan in de hoogste regionen van de westerse fysica. (De Leidse universiteit was in die tijd toonaangevend in de natuurkunde.)

NB.33 Hoewel Sybe Izaak Rispens het bovenstaande niet beschrijft in zijn boek 'Einstein in Nederland, Een intellectuele biografie' stelt hij wel, dat Einstein regelmatig bij Lorentz over de vloer kwam en hem later beschrijft als 'de man die meer voor mij heeft betekend dan iedere andere persoon die ik later heb ontmoet'. Ook het beeld dat Rispens beschrijft over hoe het in de jaren erna ging met Einstein en het bedrijven van wetenschap in Leiden, duidt m.i. op een 'wetenschappelijke panieksituatie'.*

 

De westerse natuurkunde was in ieder geval 'not amused' met Einsteins ontdekking. Bij alle zekerheden uit het mechanistische wereldbeeld van de klassieke natuurkunde van Newton moesten vraagtekens worden gezet en belangrijke begrippen moesten worden geherdefinieerd.* Het bolwerk van de westerse natuurkunde dreigde ineen te storten. Vanwege het ontbreken van een dekkende theorie voor het bestaan van de voorwereld was er maar één alternatief: De voorwereld zoals ondekt door Einstein moest worden geïntegreerd in de vigerende theorie van de nawereld ofwel, de Newtonmechanica.

Het is daarom zeer waarschijnlijk dat hetgeen Einstein in 1905 met zijn gedachte-experimenten beredeneerde en wat hij later de Speciale Relativiteitstheorie noemde, moet worden opgevat als een in Leiden opgezet proces om die integratie te kunnen uitvoeren. Het is namelijk aan de geboden speelruimte bij de gedachte-experimenten te danken, dat de natuurkunde nu zodanig kon worden gemodificeerd, dat niet het eigen tijdverloop van een zich bewegend lichaam verandert, maar dat alleen het tijdverloop t.o.v. een ander zich bewegend lichaam kan veranderen.

Deze vermijding van de werkelijkheid bleek nu immers mogelijk vanwege het gegeven, dat bij snelheidsveranderingen van twee lichamen (zoals ruimteschepen) ten opzichte van elkaar, de klokken weliswaar trager of sneller gaan lopen en de ruimte krimpt of verruimt in de lengterichting, maar dat hetzelfde geldt voor beide lichamen. De reizigers zullen daarom niets van al deze verschijnselen merken, want voor hen is het alsof de ander van hen wegvlucht terwijl zij zelf stilstaan. Zij nemen dezelfde verschijnselen bij elkaar waar. Daardoor kun je deze verschijnselen als relatief beschouwen en afhankelijk van de gekozen waarnemer.

Het eigen tijdverloop van lichamen kan op die manier constant blijven hetgeen essentieel is voor de instandhouding van de Newtonmechanica en daarmee voor het paradigma van de westerse natuurkunde. De Speciale Relativiteitstheorie werd aldus de redding voor de westerse natuurkunde en heeft het 'speciale' in haar naam wellicht daaraan te danken.


Ga door naar: 5.3. De minkowskiruimtetijd

­