De paradox van de vliegende pijl kon pas in de 17e eeuw op fysische wijze worden opgelost door de toestand van de pijl te herzien. Deze toestand wordt in de paradox uitsluitend bepaald door de positie van de pijl in de ruimte, dus eigenlijk zoals in het bovenste deel van de grafiek (herhaling).

 

Daardoor kon er geen onderscheid worden gemaakt tussen toestanden waarin de pijl verschillende snelheden heeft. Met de introductie van het begrip impuls, waarin een toestand wordt gekarakteriseerd door plaats plus snelheid, werd die toestand op een Newtoniaanse manier herzien, en was de paradox opgelost. Hoewel het onderste deel van de grafiek (referentie tijd) voor west niet relevant is, kun je je voorstellen dat de paradox hier op een soortgelijke manier moet worden opgelost.


Het zal inmiddels duidelijk zijn dat de grafiek in deze afbeelding niet wiskundig en dus ook niet westers wetenschappelijk is bedoeld. Dit neemt echter niet weg dat er ook oosters sprake is van een paradox als die van de vliegende pijl.
Toch vergt de oosterse oplossing van de paradox een totaal andere aanpak. Dat komt omdat de lijn AB een hechte verbondenheid vertolkt tussen ruimte en tijd zodat deze lijn een afstand of interval in de referentie ruimtetijd kan worden genoemd.

Zo'n afstand is absoluut niet te vergelijken met een afstand in de referentie ruimte, zoals gebruikelijk in west.

  • In de referentie ruimte is zo'n afstand namelijk altijd meetkundig.
  • In de referentie ruimtetijd daarentegen vertolkt AB enkel en alleen het 2D oppervlak van een (hemel)lichaam gedurende een oneindig aantal opeenvolgende tijdatomen – de kortst mogelijke momenten van de als discontinu gedachte tijd – van een (hemel)lichaam.

Op elk tijdatoom van het (hemel)lichaam heeft het oppervlak ervan dus eigenlijk een andere (stilstaande) positie in de ruimte.

 

Ga door naar: 4.3.2. Het oplossen van de paradox op z'n oosters

­